"Diensten van de informatiemaatschappij bestrijken een grote verscheidenheid aan economische activiteiten die on line plaatsvinden; die activiteiten kunnen in het bijzonder in de on-lineverkoop van goederen bestaan." |
"Het meest ingewikkelde artikel van de richtlijn is art. 3. Dit artikel gaat over de interne markt. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat iedere lidstaat ervoor moet zorgen dat de diensten van de informatiemaatschappij die worden verleend door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener, voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen. Hiermee zijn het oorsprongslandbeginsel en het beginsel van home-state-control vastgelegd. Het oorsprongslandbeginsel is belangrijk, omdat daardoor ondernemingen die hun diensten van de informatiemaatschappij grensoverschrijdend aanbieden, in beginsel slechts rekening hoeven te houden met de regelgeving van het land van vestiging. De handhaving dient blijkens deze bepaling te geschieden door de lidstaat vanwaar de diensten stammen. Het oorspongslandbeginsel is neergelegd in lid 1 van art. V van de Aanpassingswet. Het tweede lid van art. 3 van de richtlijn regelt de wederzijdse erkenning. Lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied. Zo zou bijvoorbeeld België het aanbieden door een in Nederland gevestigde ondernemer van softdrugs via internet niet strafrechtelijk mogen vervolgen om de enkele reden dat dit in België is verboden. Omgekeerd mag Nederland het aanbieden van wapens of vuurwerk vanuit België via internet niet strafrechtelijk vervolgen nu dit in België niet strafbaar is. Denk bijvoorbeeld ook aan het aanbieden van medicijnen op internet. ... Zowel de eerste twee leden van art. 3 van de richtlijn als het eerste lid van artikel V van de Aanpassingswet verwijzen naar het gecoördineerde gebied. Wat dient hieronder te worden verstaan? Art. V van de Aanpassingswet verwijst naar de richtlijn. In de richtlijn is dit begrip gedefinieerd in art. 2 sub h. Het gecoördineerde gebied omvat nationale vereisten voor dienstverleners van de informatiemaatschappij met betrekking tot:
Uitdrukkelijk hiervan uitgesloten zijn vereisten met betrekking tot goederen als zodanig, de levering van goederen en diensten die niet langs elektronische weg verleend worden. Denk bijvoorbeeld aan voorschriften betreffende de etikettering van goederen. Deze definitie uit de richtlijn heeft aanleiding gegeven tot misverstanden, met name omdat in het tweede onderdeel van de definitie wordt gesproken over contracten en aansprakelijkheid. Door sommigen is daaruit wel afgeleid dat het recht van het land van de dienstverlener van toepassing zou zijn op overeenkomsten, terwijl art. 1 lid 4 van de richtlijn toch uitdrukkelijk bepaalt dat de richtlijn geen aanvullende regels bevat op het gebied van het internationaal privaatrecht. Ook de Nederlandse wetgever is van mening dat de bepaling geen volledige duidelijkheid schept met betrekking de vraag welke bepalingen van materieel recht van het rechtsstelsel van een lidstaat binnen het gecoördineerde gebied vallen en waarbij dus het recht van het land van de dienstverlener leidend is. Om deze reden heeft hij ervoor gekozen om bij de implementatie van de richtlijn in art. V lid 1 van de Aanpassingswet de formulering van art. 3 lid 1 van de richtlijn te volgen. Het Hof van Justitie zal uiteindelijk uitsluitsel moeten geven omtrent de reikwijdte van het gecoördineerde gebied. Voor alle zekerheid heeft de wetgever in lid 2 van art. V Aanpassingswet bepaalt dat de in Nederland gevestigde dienstverlener in ieder geval tegenover een afnemer binnen de EU gebonden is aan de artikelen 3:15d BW (algemene informatieverplichting), 3:15e BW (reclame), 6:227b en 227c BW (elektronisch contracteren). Daaraan is in het derde lid van dit artikel toegevoegd dat een Nederlandse ISP zich in ieder geval kan beroepen op art. 6:196c BW (uitsluiting van aansprakelijkheid)." |
- | zijn identiteit (voornaam, naam, rechtsform, bij juridische personen de vertegenwordiger); |
||||||
- | zijn adress (geen postbus) |
||||||
- | gegevens die een snel contact en een rechtstreekse en effectieve communicatie met hem mogelijk maken, met inbegrip van zijn elektronische postadres; |
||||||
- | voor zover hij in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven: het register waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register; |
||||||
- | voor zover een activiteit aan een vergunningsstelsel is onderworpen: de gegevens over de bevoegde toezichthoudende autoriteit;
voor zover hij een gereglementeerd beroep uitoefent:
| ||||||
- | voor zover hij een aan de BTW onderworpen activiteit uitoefent: het btw-identificatienummer (in Duitsland het zg. Umsatzsteuer-ID). |
- | de wijze waarop de overeenkomst tot stand zal komen en in het bijzonder welke handelingen daarvoor nodig zijn; |
- | het al dan niet archiveren van de overeenkomst nadat deze tot stand zal zijn gekomen, alsmede, indien de overeenkomst wordt gearchiveerd, op welke wijze deze voor de wederpartij te raadplegen zal zijn; |
- | de wijze waarop de wederpartij van door hem niet gewilde handelingen op de hoogte kan geraken, alsmede de wijze waarop hij deze kan herstellen voordat de overeenkomst tot stand komt; |
- | de talen waarin de overeenkomst kan worden gesloten; |
- | de gedragscodes waaraan hij zich heeft onderworpen en de wijze waarop deze gedragscodes voor de wederpartij langs elektronische weg te raadplegen zijn. |